De geschiedenis van de Hoeksche-Waard en Puttershoek.
Romeinse tijd
Door recente archeologische vondsten is gebleken dat de Hoeksche Waard in de
Romeinse tijd, ongeveer vanaf het midden van de eerste- tot het begin van de
vierde eeuw, zeer belangrijk was. Dat is niet verwonderlijk; deze streek lag in
het gebied waar diverse belangrijke Europese rivieren samenkwamen. Bovendien was
transport over water toen nog belangrijker dan nu. De Hoeksche Waard was niet
alleen een strategisch gebied van boven-regionale betekenis voor de handel, maar
was dit ook in militair opzicht. De streek was dichtbevolkt en welvarend.
De eerste sporen van de Romeinen in de Hoeksche Waard werden al in de vorige
eeuw gevonden in Numansdorp. De meeste archeologische vondsten op het eiland
zijn naar boven gekomen bij de aanleg van iets nieuws, bijvoorbeeld een woonwijk
of weg. Zo ook destijds in Numansdorp; bij de aanleg van de tram werden daar in
1896 zilverbaren en munten gevonden.
In de jaren zestig van deze eeuw werd zand van de bodem van de Binnenmaas
gewonnen voor de aanleg van de snelweg A 29 door de Hoeksche Waard. Daarbij
werd, behalve het zand, onder meer een spoor van Romeinse bewoning opgezogen.
Ook kwamen toen nog oudere resten, van o.a. mammoeten aan de oppervlakte.
Ten zuidwesten van Mijnsheerenland zijn nog meer bewoningsresten uit de Romeinse
tijd gevonden bij de bouw van een nieuwe woonwijk in 1978. Deze duidden op een
nederzetting van behoorlijke omvang. De aanleg van riolen en wegen in een
uitbreidingsplan van Mijnsheerenland op de noordoever van de Binnenmaas leverde
vier jaar later een hoeveelheid nieuwe vondsten uit de Romeinse tijd op. Het in
1981 gevonden Romeins importaardewerk dateerde uit de tweede eeuw en de eerste
helft van de derde eeuw. Door deze vondsten ontstond aanvankelijk de gedachte
dat Mijnsheerenland het Romeinse centrum in de Hoeksche Waard was. Het feit dat
de vondsten steeds meer "naar het oosten opschoven" sprak deze theorie
echter tegen. In 1989 werden in de buurt van de Polderweg in Maasdam een
behoorlijk groot Romeins grafveld en een aanlegplaats ontdekt. De resten werden
ontdekt toen de provinciale weg werd verlegd. Daarnaast werden in hetzelfde
gebied de verticale profielen van nieuw gegraven sloten langs de provinciale weg
bestudeerd, waarbij een aantal Romeinse en Middeleeuwse woonplaatsen zijn
vastgelegd.
Het volgende jaar werd het onderzoek op diverse lokaties in de bermsloten van de
Hoge Weg langs de noordelijke oever van de Binnenmaas voortgezet. Interessant
was de vondst van een aantal crematiegraven (mensen werden gecremeerd, hun
botresten werden in een kuil gelegd) uit de Romeinse tijd. De inhoud van een
drietal kuilen werd verzameld. Het Romeinse importaardewerk dateerde uit de
tweede eeuw na Christus.
Bij opgravingen begin 1993 bij de Kromme Elleboog, een weg bij Maasdam, zijn
onder meer restanten van een havencomplex aan de noordelijke oever van de Maas,
een brug, een dam, Romeinse wegen en verder veel bouwmaterialen gevonden. Dit
alles duidde op een grote nederzetting in de Romeinse tijd, vanaf 70 na Chr.
Aan het einde van de zomer van ditzelfde jaar werden ook op het grondgebied van
's-Gravendeel resten van bewoning ontdekt. Archeoloog J. van den Bosch van de
stichting Oudheidkundig Bodemonderzoek Hoeksche Waard (S.O.B.) vermoedt dat er
in het gebied tussen Mijnsheerenland en 's-Gravendeel, op de noordoever van de
toenmalig Maasloop, een concentratie is geweest van Romeinse bewoning.
De Romeinse bewoning beperkte zich niet alleen tot de Mijnsheerenlandse oever.
De Maas, die van oost naar west door de Hoeksche Waard stroomde, werd in de
buurt van Maasdam waarschijnlijk al door de Romeinen afgedamd in het laatste
kwart van de eerste eeuw na Christus. De dam was ongeveer vijftig meter breed en
liep van de Kromme Elleboog naar de Middelste Kruisweg. Deze grote dam, die tot
het begin van de vierde eeuw werd onderhouden, stond haaks op de toenmalige
Maasloop. In het bouwmateriaal waarmee de dam was opgehoogd, is een reeks
vondsten gedaan, zoals o.a. zilveren en bronzen mantelspelden, versierde
vloerplavuizen, een aardewerk buis die deel moet hebben uitgemaakt van een
centraal verwarmingssysteem en een bijzonder gaaf gebleven artsendoosje. Dit
zeldzame platte bronzen doosje werd waarschijnlijk gebruikt om zalven te
bereiden.
Na deze opmerkelijke vondsten verzochten de archeologen in 1993 de Koninklijke
Nederlandse Luchtmacht opnamen te maken met een fotoverkenningsvliegtuig om zo
meer resten te kunnen opsporen. Met twee F16 toestellen zijn in 1993 zowel in
zwartwit als infrarood foto's van het gebied genomen. De Rijksdienst voor het
Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) concludeerde op basis van deze foto's dat
er waarschijnlijk een militair kamp en een hotel gestaan hebben. De
archeologen hoopten ook te kunnen bewijzen dat er in de Romeinse tijd al een dam
in de Maas lag. De bodem was door de vele regenbuien echter te nat voor goede
infraroodfoto's. Verwacht wordt dat de dam door de Binnenmaas bij
onderwateronderzoek begin 1994 gevonden zal worden.
Mede door de luchtfoto's van de F16's is in 1994 op 's-Gravendeels grondgebied
een kanaal, vermoedelijk uit de Romeinse tijd, gevonden. Het kanaal sloot vlak
bij de Smidsweg in de polder NieuwBonaventura in 's-Gravendeel aan op de
vroegere loop van de Maas. Het liep in een kaarsrechte lijn in zuidelijke
richting en is tot bij StrijenSas in de bodem aangetroffen. Daar doorkruist het
Hollandsch Diep het spoor. Het ging om een natuurlijk water, dat de Romeinen
gekanaliseerd hadden om een goede verbinding tussen de rivier de Striene en de
Maas te krijgen. De waterweg was 64 meter breed. Aan weerszijden van het kanaal
waren op dijken wegen aangelegd met een breedte van 32 meter. Hoe lang het
kanaal, dat langzaam dichtslibde, gebruikt is wordt nog onderzocht. Wel is
bekend dat er rond 1100, vlak bij de aansluiting op de Maas, een dijk dwars door
het kanaal is gelegd. De S.O.B. gaat er vanuit dat het kanaal in die tijd al
zover was dichtgeslibd, dat het voor de scheepvaart geen rol van betekenis meer
speelde.
Bij het archeologisch onderzoek werd alleen Romeins import aardewerk gevonden.
Er is in de hele Hoeksche Waard tot nu toe nog geen spoor gevonden van aardewerk
dat in die tijd gemaakt werd door de lokale bevolking. Het vermoeden bestaat dat
de inheemse bevolking van de Hoeksche Waard afgevoerd is, in verband met het
strategisch belang van het gebied.
Het ontstaan van de Grote Waard
Halverwege de vierde eeuw werd het in het gebied van de Hoeksche Waard minder
leefbaar. Het water bleef stijgen en de bevolking nam af. De publieke werken
werden na het vertrek van de Romeinen niet meer onderhouden en stortten in
elkaar. Aan het einde van de tiende eeuw ontstonden er op hoge plaatsen weer
kleine nederzettingen en dorpjes. In de tiende en elfde eeuw trokken nieuwe
bewoners het gebied van de Hoeksche Waard massaal binnen. Zij vestigden zich
vaak op de hooggelegen gebieden, waar ook de Romeinen gewoond hebben. Zo werd in
1994 op 's-Gravendeels grondgebied, tussen de Middelste en de Eerste Kruisweg,
op de plaats waar een Romeins stenen gebouw had gestaan, ook het fundament van
een stenen gebouw uit het begin van de dertiende eeuw gevonden. De zware stenen
muur was met kloostermoppen gebouwd en onderheid met eiken palen. Verder werd in
dit gebied, waar sporen van een Romeinse grafveld waren gevonden, tevens de
fundering van een rond 1100 gebouwd mottekasteel ontdekt. Een mottekasteel was
een burcht op een heuvel. Het door een gracht omgeven gebouw was opgetrokken uit
veldstenen, een primitief soort baksteen die de voorloper van de kloostermop
was. Het was ook onderheid met eiken palen. In het begin van de dertiende eeuw
werd op dezelfde plaats een gebouw van kloostermoppen gezet.
De Hoeksche Waard was bezaaid met terpen. Ten zuiden en ten noordwesten van
's-Gravendeel zijn in november 1993 resten gevonden van een terpdorp uit de
elfde en twaalfde eeuw. Bij opgravingen in de dorpskern van Strijen werden in
1982 ook resten van een terp en gebouwen, die op de terp stonden, gevonden. Het
bleek dat deze terp enkele malen opgehoogd was. Na de ophoging werden de
gebouwen hierop steeds op een hoger niveau herbouwd.
De inwoners van de terpdorpen begonnen in de dertiende eeuw met de aanleg van
dijken en de ontginning van gorzen. De hoofdstroom van de Maas veranderde langs
natuurlijke weg. Het gevolg hiervan was dat het overgrote deel van het
Maaswater sinds de zeventiger jaren van de dertiende eeuw niet meer door het
gebied waar de Grote Waard zou ontstaan stroomde, maar erlangs. Hierdoor werd
het mogelijk het hele gebied aaneen te dijken. De Grote Waard was toen een feit.
De Grote Waard omvatte de stad Dordrecht, de streek tussen deze stad en
Werkendam (de Dordtse Waard), de rivierlandjes van Strijen en omgeving, de
veenstreek van Geertruidenberg tot Waalwijk en het land van Heusden en Altena.
Sint-Elisabethsvloed
De Sint-Elisabethsvloed, genoemd naar de heilige Elisabeth (12071231), vond in
1421 plaats, rond haar feestdag op 19 november. Deze stormvloed was merkbaar
langs de gehele zeezijde van Nederland, richtte schade aan in kustdorpen en trof
in het bijzonder het riviermondings en zeearmengebied.
Bij de verklaring voor de ondergang van de Grote Waard spelen de verveningen een
grote rol. Deze zijn in twee vormen te verdelen. De eerste vorm van vervening
was de turfwinning ten behoeve van brandstof. Het gevolg hiervan was echter een
versnelde verlaging van het maaiveld. Bij een dijkdoorbraak zou dit een grotere
instroming van zeewater betekenen. De tweede vorm was de selnering ten behoeve
van zout. Het winnen van zout, dat financieel zeer aantrekkelijk was, gebeurde
buiten de Grote Waard. Het gevolg van de zoutwinning waren ontgrondingen in het
gebied ten zuidwesten van de Grote Waard die de weg voor de zee gebaand hebben,
om, beginnende in 1374 vooral bij Broek, steeds weer de dijk van de Grote Waard
te breken.
De Hoekse en Kabeljauwse twisten speelden ook een rol bij de ondergang van de
Grote Waard. Deze gewapende partijstrijd tussen verschillende steden en adelijke
families was ontstaan door een opvolgingskwestie. Als gevolg van deze twisten
werden de dijken niet versterkt, terwijl dat dringend nodig was. De
dijkversterking bleef achterwege door de ruzie tussen het Hoekse waterschap en
het Kabeljauwse stadsbestuur van Dordrecht.
Ten slotte was er ook nog het probleem van de afwatering. De uitwateringssluizen
bij Broek zijn in de zeewering van de Grote Waard altijd een zwak punt geweest.
Aanvankelijk gebeurde de lozing van het overtollige water van de Grote Waard
alleen bij Maasdam. Vanaf 1380 ontstond deze mogelijkheid ook bij Broek, maar
dit leidde tot een diepe geul voor Broek. Op deze plaats kwamen herhaaldelijk
doorbraken voor en ook in 1421 was dit het geval.
Door de Sint-Elisabethsvloed kwam de hele Grote Waard, onder water te staan.
Veel mensen verdronken. De brede en diepe doorbraak bij Broek breidde zich onder
andere door de interne verdeeldheid enorm uit, voordat de dichting kon worden
voltooid. In december van 1421 zorgde hoog opperwater, dat is van boven afkomend
rivierwater, ervoor dat onder andere de zuidelijke Merwededijk bij Werkendam
doorbrak en dat de Grote Waard ook van die zijde werd geïnundeerd. In 1422 was
er weer een stormvloed, die de herstelde dijk van de Grote Waard bij Broek
opnieuw deed bezwijken. Deze dijk is nooit hersteld, zodat de Grote Waard open
is gebleven en langzaam maar zeker vrijwel geheel is vernield.
De hoge delen van de waard, de Langstraat, Heusden en Altena met bijgelegen
dorpen werden afzonderlijk afgedijkt, terwijl gedeelten van de oude dijk, onder
andere bij Strijen, steunpunten voor nieuwe polders hebben opgeleverd. Dordrecht
werd een eiland op zichzelf.
In de literatuur ontdekte ik de trend dat de gevolgen van de St. Elisabethsvloed
steeds meer worden "ingedamd". Sprak men vroeger nog over 77
verdronken dorpen, tegenwoordig meent men dat er "slechts" zo'n
vijfentwintig dorpen zijn verdwenen. Bij een lezing in 's-Gravendeel op 16 maart
1994 door archeoloog J. van den Bosch van het S.O.B. werd bovendien verteld dat
er bij opgravingen in Strijen nauwelijks iets gebleken was van de
Elisabethsvloed. Wel waren er sporen van eerdere en latere overstromingen.
Hopelijk wordt in de toekomst duidelijk wat de precieze invloed was van de St.
Elisabethsvloed.
Copyright
Martine Zoeteman 1997-2004
Puttershoek is een dorp aan de Oude Maas, op de Hoeksche Waard in de gemeente Binnenmaas, provincie Zuid-Holland, Nederland. Het dorp (de grootste kern van de gemeente) heeft een halfstedelijk karakter en telt 6.293 inwoners (peil 1 januari 2005).
Al vóór de Sint Elisabethsvloed (1421) bestond er een dorpje op de plaats waar nu Puttershoek ligt, Hoecke geheten. De naam Hoecke is waarschijnlijk afgeleid van de vrij scherpe bocht (de hoek) die de dijk die rond de Grote Waard (ook wel Zuid-Hollandsche Waard genoemd) gelegen was hier maakte. Na de Sint Elisabethsvloed kwam het land in de handen van de heren van Putten, die het in leen gaven aan een ambachtsheer. De eerste vier ambachtsheren van Hoecke heetten allen Pieter. Het is dan ook niet duidelijk of de naam Puttershoek is afgeleid van Pietershoeck of dat het een verwijzing naar de heren van Putten is.
Tot in de 19e eeuw was Puttershoek een klein en afgelegen dorp, waar de voornaamste bron van inkomsten het biezensnijden was. In 1912 werd er echter een grote suikerfabriek in het dorp gevestigd, waardoor door het dorp iedere herfst in de kenmerkende zoete geur dreef. Met de suikerfabriek kwamen arbeiders uit Noord Brabant mee. Het streng gereformeerde Puttershoek kreeg hierdoor een bloeiende katholieke gemeenschap, die één van de twee katholieke kerken die de Hoeksche Waard rijk is, in het dorp bouwde. Eind 2004 werd bekend, dat de Suikerfabriek haar deuren gaat sluiten.
Na de watersnoodramp van 1953 is een groot deel van het dorp afgebroken om de dijk op te kunnen hogen. Alleen de 16e-eeuwse haven (de kleinste open haven van Nederland), het Schouteneinde en het stukje oude dorpskern rond de Arent van Lierstraat/Kerkstoep zijn bewaard gebleven. Hier staan o.a. het oude gemeentehuis van Puttershoek, waarop het wapen (drie zwarte lelies op een schild van zilver) nog te zien is, en het oude postkantoor 't Springende Peerd (met trapgevel en gevelsteen), dat herinnert aan de tijd dat Puttershoek een pleisterplaats was aan de heirbaan van Rotterdam naar Antwerpen. Ook bezichtigingswaardig zijn korenmolen De Lelie aan de Molendijk en ertegenover het Poldermuseum Zuidhollandse Eilanden in het oude gemaal Het Hooft van Benthuizen.
Puttershoek kent enkele uitgaansgelegenheden. Naast een aantal cafés (waarvan Het Veerhuis het bekendste is) bezit het dorp een grote discotheek; Alcazar (http://www.alcazar.nl).
De bekendste Puttershoeker is Kees Verkerk, die in 1968 goud won bij het schaatsen op de Olympische Spelen. Verkerk woont tegenwoordig in Noorwegen, maar in zijn geboortehuis is nog steeds het café van zijn ouders, Het Veerhuis, gevestigd (aan de haven).